Zoals de meeste ranonkels is deze soort een liefhebber van natte groeiplaatsen. “Ranunculus” betekent letterlijk kikkertje, wat duidt op die vochtige standplaatsen waar ook kikkers dol op zijn.
Behalve van water houdt het plantje van stikstof. Zonnige voedselrijke plaatsen hebben zijn voorkeur. Het is een echte pionier die het liefst op open kale plekken groeit en niet teveel concurrentie van andere planten duldt. Hij tolereert zuurstofloze omstandigheden waar andere soorten niet tegen kunnen.
Blaartrekkende boterbloem kan ook onder water groeien. Bijzonder is dan wel, dat deze planten nooit tot bloei komen. Planten die al bloeien en pas later onder water komen te staan, bloeien gewoon door.
Een ander pionierskenmerk is dat de plant in korte tijd veel nakomelingen produceert.De plant heeft een korte levenscyclus. Hij overleeft de winter als zaad of als rozet en groeit in de voorzomer snel uit tot een volwassen plant. Afhankelijk van de standplaats varieert de grootte van piepklein (5 cm) tot fors (70 cm). In die korte tijd groeit hij uit tot een rijkbloeiende plant die veel zaden vormt. Een bloempje kan wel honderd zaden maken, een flinke plant tienduizenden. Soms zijn er wel twee generaties in een jaar. Rond een oude plant kun je in het najaar al vele jonge rozetten vinden die het volgend jaar zullen bloeien.
De blaartrekkende boterbloem heeft holle stengels, net als veel andere oeverplanten. Dat helpt hem bij het transport van zuurstof door de plant heen. Daar de wortels vaak in zuurstofarme natte blubber staan is deze aanpassing geen overbodige luxe.