Jakobskruiskruid is een rijzige plant, soms wel 1,5 meter hoog. Vanaf juni vallen ze op met hun felgele bloemen. De soort is de laatste decennia flink toegenomen, vooral op open zandige plaatsen. Ook is hij wel ingezaaid in bermen vanwege zijn attractieve verschijning. Een aparte variant kom je tegen in de duinen, dat is de ondersoort ‘dunense’.
De plant bevat alkaloiden, die bitter smaken. Geen wonder dat het vee de plant niet lust. De zebrarupsen van de Sint-Jacobsvlinder hebben daar echter geen last van. Zij vreten zich vol aan de planten en varen daar wel bij. Ofschoon de stengels soms volledig kaalgevreten zijn, lijkt de plant zich na een rupsenplaag toch goed te herstellen.
De plant is lid van de Asterfamilie (ook wel Composieten genoemd). Dat betekent dat de bloemen in werkelijkheid hoofdjes zijn, dat wil zeggen: samengesteld zijn uit een groep miniatuurbloempjes, bijeen gehouden door een groen bladachtig omwindsel. Er zijn twee soorten bloempjes te onderscheiden in het hoofdje: in het hart vind je de compacte buisbloemen, aan de rand de lange uitstralende lintbloemen. Na de bloei ontstaat vruchtpluis, dat verraadt de verwantschap met andere composieten zoals de overbekende paardenbloem.
Het blad van Jakobskruiskruid is erg kroezig. In het voorjaar kun je ze al makkelijk herkennen. Ze vormen dan opvallende rozetten.