Het uiterlijk van lidrus lijkt erg op dat van heermoes en bospaardenstaart. Het zijn dan ook allemaal leden van dezelfde club, de Paardenstaartenfamilie. Een oeroude plantengroep, waarvan de fossielen al vanuit het Carboon bekend zijn, meer dan 300 miljoen jaren geleden. Toen waren het grote bomen, nu nietige kruiden. De basisvorm is nog steeds hetzelfde: stengel en takjes die zijn opgebouwd uit leden. De takken staan in mooie kransen. Aan de randen van de leden zitten getande scheden, die de verschillende onderdelen markeren.
Lidrus plant zich voort met sporen. Deze worden gemaakt in de sporendrager aan het uiteinde van de stengel. Tot ver in de zomer kun je deze vinden op de planten. Dat is een belangrijk verschil met het eveneens zeer algemene heermoes. Die kent sporendragers op aparte stengels zonder bladgroen die je alleen in het vroege voorjaar vindt.
De planten overleven in de winter ondergronds, met in snoeren gerangschikte knollen. In het voorjaar komen de jonge stengels boven. De zijtakjes zijn dan nog kort, maar groeien snel uit. Op de vruchtbare stengels groeien de sporenkapsels die in de loop van het voorjaar rijp worden.