Rugstreeppadden lijken veel op gewone padden, maar zijn wat kleiner en kleurrijker. Ze hebben een bruingrijze basiskleur met grijsgroene vlekken en een dunne gele streep over het midden van de rug. Vaak hebben ze rode wratten (klieren) op de rug en in de zij. De irissen zijn geelgroen.
Mannetjes hebben een grote kwaakblaas, als ze niet kwaken kun je dat nog steeds zien aan de keel die minder wit is. Verder hebben ze donkere eeltkussens aan de binnenzijde van de duim. Vrouwtjes zijn vaak groter.
Rugstreeppadden zijn echte pioniers. Ze houden van ondiep water met weinig vegetatie. Vaak zijn dat nieuwe of tijdelijke wateren. Hun hele leefwijze is hier op aangepast. Rugstreeppadden kunnen grote afstanden afleggen op zoek naar nieuwe wateren. Als ze die gevonden hebben gaan ze heel hard kwaken. Dat trekt andere mannetjes aan die mee gaan doen. Zo ontstaat een koor. Zo’n koor kan in een stille omgeving op een paar kilometer afstand te horen zijn. Zo trekken ze vrouwtjes aan en is een nieuwe populatie geboren.
De eisnoeren worden los in het water gelegd en niet om planten gewikkeld zoals bij de gewone pad. Ondiep water warmt snel op en de eitjes en larven ontwikkelen zich dan ook snel. Als hele kleine padjes trekken ze al vroeg in het jaar de kant op. Dat moet ook wel, want voor je het weet is die tijdelijke plas opgedroogd.
Ook op het land leven rugstreeppadden verscholen. Ze graven zich graag in, maar kunnen ook onder stenen of hout kruipen.
De voortplantingstijd is zonder meer de beste tijd om de dieren te vinden en te fotograferen. Zoek binnen het verspreidingsgebied naar geschikte locaties en ga ’s avonds terug om te luisteren.
Geef een reactie