Het principe van de belichtingsmeter
De belichtingsmeter was vroeger een simpel ding dat aangaf welke instelling nodig was om ‘midden grijs’ – de lichtheid van een blanke huid in het licht – mooi weer te geven. Maar, je onderwerp is niet altijd een blank mens, en je onderwerp zit ook niet altijd in direct licht.
Als je onderwerp geen lichte huid heeft, maar een donkere, dan weet de belichtingsmeter dit niet en maakt deze het onderwerp te licht. De correcte belichting is dan donkerder dan de belichtingsmeter aangeeft; je moet onderbelichten om de juiste belichting te krijgen. De belichtingsmeter zat er naast. Overbelichten doe je als je een heel licht onderwerp fotografeert, bijvoorbeeld een sneeuwpop.
Tip: als je op een bepaalde plek het licht gemeten hebt, en je draait de camera naar een betere compositie, dan moet je wel de lichtmeting bewaren. Dit kan door de ontspanknop ingedrukt te houden, maar sommige camera’s hebben er een speciaal knopje voor: AF-/AE-lock.
Hoe werkt het tegenwoordig?
In moderne camera’s zit geen gewone belichtingsmeter zoals vroeger, er zit één geavanceerde belichtingsmeter in die op meerdere plekken in het beeld (tientallen, honderden, duizenden) de helderheid van de drie individuele kleuren (RGB) meet. De spot- en centraalmeting maken gewoon gebruik van een beperkt deel van deze speciale sensor. Deze sensor meet niet alleen de belichting, maar ook de witbalans (of kleurtemperatuur).
Als alle mogelijkheden van deze sensor aan staan, dan krijg je matrix-meting op basis van alle kleuren, matrix-meting met scène-herkenning – de computer in de camera vergelijkt het beeld met opgeslagen beelden. Het wordt gecombineerd met informatie van de autofocus over het punt van scherpte. De systemen zijn heel geavanceerd en dragen in zeer veel gevallen een correcte belichting aan. Sommige camera’s hebben een instelling om de belichting zo te meten dat er geen uitgebeten wit in het beeld zit. Heel handig.
Tip: de spotmeter gebruik je als je de belichting ergens op een punt in het beeld wilt meten. Probeer eens uit of deze meting het actieve scherpstelpunt in beeld volgt. Als het scherpstelpunt je onderwerp volgt, dan kun je hier heel specifiek een onderwerp zoals een rennende haas mee volgen en meten. Het werkt alleen als je onderwerp groot genoeg is. Je kan het eens oefenen met bijvoorbeeld op brood jagende meeuwen in een park.
De ontwikkelingen staan nog lang niet stil en elke nieuwe generatie lichtmeetsysteem, dus grofweg elke drie jaar, geeft onder weer lastigere omstandigheden een correct resultaat. Hier zit ook een klein nadeel aan: bij aanschaf van een nieuwe camera, zal je de belichtingsmeter opnieuw moeten leren kennen.
Een zegen, intelligente lichtmeting?
Zeker een zegen. Toch wat kanttekeningen waar je rekening mee moet houden. Vooral bij tegenlicht kan de matrixmeting gevoelig zijn voor wat er in de achtergrond gebeurt. Een schijnbaar kleine verandering in licht kan dan tot een heel andere belichting leiden. Ook lichtjes draaien met je camera kan dit effect hebben als daardoor het licht in de achtergrond op een andere plek valt. Wanneer ik aan een serie bezig ben bij tegenlicht, dan blijf ik het resultaat regelmatig controleren achter op het schermpje.
Bottomline
De algemene principes van vroeger gelden nog steeds. Ook bij de zeer geavanceerde matrixmeting heb je de mogelijkheid om iets anders op de camera in te stellen dan de camera bedenkt. Het allerbeste van de digitale camera’s is de mogelijkheid om een testfoto achterop het scherm te controleren.