Bij landschapsfotografie denk je al snel aan groothoeklenzen met bijvoorbeeld een brandpuntafstand van 24 mm of korter. Als je een wijds landschap wilt vastleggen met een interessante voorgrond, dan zijn dit de meest ideale lenzen. In bepaalde situaties werkt het echter beter een korte telelens, met een brandpuntafstand van 70-200 mm, te gebruiken. Hieronder volgen 3 situaties waarbij een telelens beter werkt dan een groothoeklens.
Tip 1: het vastleggen van gelaagdheid in het landschap
Denk hierbij aan een bergketen op enige afstand van de plek waar jij staat. Door met je telelens in te zoomen, druk je als het ware het landschap in elkaar, waardoor de gelaagdheid van de bergen voor diepte zorgen.
Dit werkt vooral goed wanneer je geen interessant onderwerp op de voorgrond van je foto hebt en je de nadruk wil leggen op de imposante bergtoppen. Zou je in dit voorbeeld een groothoeklens gebruiken, dan wordt het landschap door de beeldhoek uit elkaar getrokken. De bergtoppen zien er dan lang niet meer zo imposant uit.
Tip 2: het vastleggen van nevel of mist
Een ander voorbeeld waarbij je het beste een telelens gebruikt, is bij het fotograferen van nevel of mist. Hier geldt dat de mist in elkaar wordt gedrukt bij het inzoomen. Daardoor blijft de mystieke sfeer behouden of wordt het zelfs versterkt. Met een groothoeklens wordt de mist door de beeldhoek uit elkaar getrokken. Er blijft hiervan dan nog maar weinig van de over in je foto.
Tip 3: het fotograferen van bomen in het bos
Bij het fotograferen van bomen in een bos werkt een groothoeklens minder goed, omdat je dan letterlijk door de bomen het bos niet meer ziet. Er staat dan té veel op je foto. Voor de kijker is het beeld onrustig om naar te kijken. Met een telelens creëer je in het bos orde in chaos door een specifiek deel in je compositie op te nemen. Dit maakt de foto rustiger.
Geef een reactie